Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

woensdag 27 november 2013

Pech voor de zee

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Wat voor touw?' riep mama haastig. 'Met wat voor touw is ze vastgebonden?'
'Met heel stevig touw, bent ik bang. Ik kunt dat niet doorbijten, hoor – ik is geen Boegoenese Knaaghaas!'
'Dat bedoelt mama niet,' zei ik ongeduldig tegen Kwetter, en naar mijn moeder riep ik: 'Het is nylon, mam! Of een ander soort plastic.' Want dat wilde ze weten, dat begreep ik heel goed.
'Goddank,' riep mama opgelucht, en ze holde naar de hoek van de hal.
Daar was een kast. Een bezemkast met schoonmaakspullen: dweilen en emmers en bezems en schrobbers en vooral: flessen. Flessen met schoonmaakspul, en op een schip als de Engel des Doods werd niet flauw gedaan over schoonmaakspul. De boel moest zo snel mogelijk schoon, met zo weinig mogelijk moeite. Als dat betekende dat ze flessen vol met de smerigste chemische rommel op de vloer moesten gieten – nou, dan goten ze toch gewoon chemische rommel? Dat al die troep in zee terecht kwam gaf niks. Daar was toch geen levend wezen meer te bekennen, als de Engel er eenmaal langs was gekomen.
Dat was pech voor de zee, maar gelukkig voor ons.
Want chemische rommel, daar wist mama wel raad mee.
Haastig bekeek ze alle flessen en pakjes en doosjes. 'Aan jou heb ik niks,' mompelde ze, 'maar jou kan ik wel gebruiken, en ik hoopte al dat ik jou zou vinden... Grutjes! Jij hier? Gooien ze jou op de vloer?'
Uiteindelijk pakte ze vier flessen – flessen vol doodshoofdjes en vlammetjes en gasmaskertjes en uitroeptekentjes – en een doosje met poeder, dat ook al vol waarschuwingen stond. Die hele, angstwekkende mikmak gooide ze leeg in een zinken emmer. Ze roerde het geheel een paar keer door met een houten bezemsteel. Een vuil-gele, bijtende damp steeg eruit op. Na drie keer roeren hield mama op, niet omdat ze klaar was maar omdat de bezemsteel helemaal zwart werd. En er kwam rook vanaf. Ze gooide het ding zo ver mogelijk weg; het brak in stukken toen het de vloer raakte. Verkoolde stukjes die zacht gloeiend bleven liggen.
Daarna goot mama een beetje van die levensgevaarlijke vloeistof in een glazen fles.
'Let op, Kwetter!' riep ze. 'Ik ga deze fles naar je toe gooien. Voor iets anders hebben we geen tijd. Zorg, dat je hem vangt!. Ten eerste is dit de enige glazen fles, en als die breekt heb ik niks meer om het reagens in te doen.'
'Het wát?' vroeg Kwetter.
'Dat spul uit de emmer,' antwoordde ik nijdig. 'Schiet nou maar op, want we hebben nog maar een minuut of twee.'
'Anderhalf,' zei mama kalm. 'En ik schiet heus wel op. Maar dit moet ik nog even tegen Kwetter zeggen: jullie hangen recht boven de bom, meid. Als je ook maar één druppel van dit spul morst, en het valt op de bom... dan zijn we er geweest. Onmiddellijk en onherroepelijk.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Geen opmerkingen:

Een reactie posten