Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

maandag 30 september 2013

Op maat gemaakte kattenmitrailleurs

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Wie, wat?' vroeg Jan in paniek.
'Kwetter,' legde mama uit. 'Dat oranje meisje dat daarnet door Korneel op de grond is gezet. Het meisje dat u over uw andere schouder moest nemen, weet u wel? Het meisje dat stiller kan sluipen dan een kat van de geheime dienst, als ze bij de geheime dienst katten zouden aannemen. Wat ze volgens mij niet doen, maar dat is dan hun eigen stomme fout. Stel je toch eens voor: een leger van getrainde spionagekatten. Wat zouden die wel niet bij elkaar kunnen spioneren! Katten komen overal, iedereen vertrouwt ze omdat ze zo schattig zijn...'
Ze ratelde maar door over katten, terwijl Jan haar verbijsterd aankeek en radeloos probeerde te volgen waar ze het over had.
Kwetter kan wel sluipen, maar zo stil als een kat – nee, dat nou ook weer niet. Vooral niet als ze haast heeft. Ik hoorde duidelijk haar rennende voetjes galmen door de ijzeren gangen. Mama hoorde het ook, denk ik, en om te voorkomen dat Jan het óók zou horen bleef ze maar verder kletsen over de katten van de geheime dienst. Ze had het intussen over op maat gemaakte kattenmitrailleurs, en die arme Jan begreep helemaal nérgens meer iets van.
De derde matroos, wiens naam ik nog steeds niet wist, onderbrak mama's verhaal: 'Ze is die kant opgegaan, Jan. Als jij even op deze dame past, ga ik dat oranje grietje zoeken.'
'Nee nee nee,' riep Jan, 'straks zijn ze allemáál zoek! We blijven bij mekaar en we brengen deze twee naar de kapitein.'
'Dat zullen we nog wel eens zien,' siste ik, en ik wriemelde me los.
Bijna los.
Echt: bijna.
Als Jan mijn linker grote teen niet te pakken had gekregen – en echt, het scheelde maar een haartje – dan was ik ontsnapt.
Maar hij greep me bij mijn grote teen en sloeg me tegen mijn hoofd en daarna werd alles donker om me heen.
Toen ik bijkwam, hing ik weer over Jan's rug, met mijn neus tegen zijn ruwe zeemanstrui, en de wind woei vochtig door mijn haren. Het rook naar de zoute zee. En naar motorolie. En rotte vis.
'Waar zijn we?' vroeg ik.
'Aan dek van de Engel des Doods, lieve schat. En dat daar is het huis van de kapitein, denk ik.'
'Wat? Waar?' Ik zag alleen maar de rug van de zeemanstrui.
Mama beschreef wat ze bedoelde: 'Midden op het dek staat een soort huis, een heel groot huis of een heel klein paleis, spierwit, met zuilen en balkons en een torentje en boven de deur een soort beeldhouwwerk. Ik denk dat het de Engel des Doods moet voorstellen, want het is een mevrouw met vleugels en blote borsten en een bloot hoofd. En als ik zeg 'bloot hoofd' dan bedoel ik ook héél erg bloot want er zit geen haar op en geen vlees, het is gewoon een doodskop eigenlijk. En ze heeft een zeis in de hand.'
'Klinkt als een engel des dooda,' zei ik.
'Gek,' zei de onbekende matroos, 'ik werk nou al drie jaar op dit schip maar dat beeld is me nog nooit opgevallen. Omdat er nooit iets aan te repareren viel, denk ik. Maar nu u het zegt, denk ik wel dat u gelijk heeft. Dat zij de Engel des Doods is.'
'Reken maar,' zei Jan. 'Ik heb het altijd al een eng beeld gevonden, soms kan ik er niet van slapen 's nachts. Dat beeld is één van de redenen dat ik liever niet naar de kapiteinshut ga.'
'Eén van de vele redenen,' knikte de onbekende matroos duister. 'Maar nu moeten we wel.'


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Geen opmerkingen:

Een reactie posten