Dit is het vervolg op mijn boek Donderkat. Ben je niet op zoek naar Donderkat, maar naar informatie over mij, kijk dan hier.

Donderkat wordt in stukjes op het net geplaatst terwijl ik het schrijf. Als het af is, maak ik er een boek van.
Let op: ik maak er een boek van. Je mag het lezen, doorsturen aan je vrienden, uitprinten en bewaren voor mijn part, maar wat je er niet mee mag doen is: boek van maken en verkopen. Ik moet ook ergens van leven, nietwaar?
Elke maandag, woensdag en vrijdag zet ik er een nieuw stukje bij; meestal 's nachts.
Veel plezier ermee!

vrijdag 16 mei 2014

Nummer één is heel wat gewend

BEGIN / VORIGE / VOLGENDE


'Ik hoor niks,' zei ik.
'Inderdaad,' zei Kwetter, 'ik hoort ook niks. Het schieten bent opgehouden.'
Wij haalden opgelucht adem, tenminste, voor zover dat kon binnen tien meter van onze emmers. Later die dag kwamen we nog een keer langs een schietpartij, maar dat kon ons niet meer schelen. Wij hadden een heel ander probleem: ons water was op.
De laatste paar dagen waren zo verschrikkelijk warm geweest, en we hadden zoveel gezweet, dat we twee keer zoveel water hadden gedronken als normaal. Nu hadden we droge tongen van de dorst, onze kelen deden pijn en onze hoofden bonsden alsof erop gestampt werd.
We hadden geen van drieën nog de puf om iets te zeggen.
Pas toen het nacht werd, zei Kwetter weer iets. Of nou ja, het was niet echt praten wat ze deed. Meer een soort hees mompelen, krakerig als een ouwe zoldertrap. Ze kreunde: 'Er zit druppeltjes aan de muur.'
Met alle inspanning van mijn laatste krachten rolde ik me naar de zijkant van de container. Kwetter had gelijk. De nacht buiten was koud, en lucht in onze container was nogal vochtig. Toen de stalen wanden afkoelden, sloeg het water uit de lucht in kleine druppeltjes neer op het ijzer.
Dankbaar likten we zoveel druppeltjes op als we konden.
Het was niet genoeg om onze dorst te lessen, maar wel genoeg om vannacht nog even niet dood te gaan.
De volgende dag reden we verder. Het werd weer snel warmer in ons hok, en ik voelde me net zo uitgedroogd als de vorige dag. Misschien nog wel erger.
Maar na twee uur rijden, net toen ik dacht: nú ga ik dan uiteindelijk dood, stopte de auto en werd de container opengemaakt. Helaas was het niet ons hokje, dat geopend werd. Wij zaten immers in de dubbele bodem, en die kon allen bereikt worden als de container verder helemaal leeg was. Dus we hoorden eerst een uur lang het geschraap en geschuif van dozen die uitgeladen werden.
Daarna klapte de wand van ons hok omhoog en zonlicht stroomde naar binnen.
Dit is trouwens helemaal niet waar. Wat naar binnen stroomde was geen zonlicht, het was het schemerige duister dat je helemaal achterin een container vindt als de zon hoog aan de hemel staat – te hoog om rechtstreeks naar binnen te schijnen.
Maar na de bijna volkomen duisternis van de afgelopen dagen was het net alsof iemand in ons gezicht scheen met de sterkste zaklamp ter wereld.
Twee gedaanten stapten ons wereldje binnen – en ze sloegen haast achterover van de stank.
'Ik ben toch heel wat gewend,' zei de eerste, 'maar dit ruikt écht vies.'
'Zouden die dingen nog leven?' vroeg nummer twee zich af.
'Uhhhhnnn,' zei ik.
'Dat betekent Ja,' dacht de eerste.
Hm. Eigenlijk betekende het: ik weet niet wie je bent en wat je met ons van plan bent, maar als je mij of Gaby of Kwetter ook maar één haartje krenkt dan spring ik op en bijt je de strot af.
Dat had ik willen zeggen, maar ik was niet sterk genoeg voor iets anders dan 'Uhhhhnnn', en dat was maar goed ook. Ik bedoel: als ik ets had gezegd over opspringen en doorbijten, dan had ik mooi voor joker gestaan. Ik was zelfs te zwak om mijn hoofd op te tillen en aan de muur te likken. Dus... Ja...
'Wat doen we nou?' vroeg de tweede.
'Oppakken en naar buiten brengen, wat dacht je?'
'Nou, ik hoopte eigenlijk dat ik ze niet zou hoeven aan te raken... ongelooflijk, wat zijn díe dingen smerig.'
'Wij zijn geen dingen!' wilde ik roepen. 'Wij zijn mensen!' Maar er kwam, niks anders uit dan 'Uhhhnnn'.
'Hij zegt weer ja,' ginnegapte de eerste gedaante. 'Hij geeft toe dat-ie stinkt!'
'Wat moet-ie anders,' grinnikte nummer twee. 'Hij kan het moeilijk ontkennen. Grote hemel, wat een stank. Nou ja, daar gaat-ie!'
En daar ging ik.


BEGIN / VORIGE / VOLGENDE

Geen opmerkingen:

Een reactie posten